Hoek van Holland 13.11.2014 – Sinds 1993 bestaan er plannen om in het buitengebied van Hoek van Holland de natuur- en recreatieve functie te versterken.
Tot nu toe is hiervan weinig gerealiseerd. De oorzaken zijn onder meer te optimistische inschattingen van de kosten en opbrengsten, een moeizame samenwerking tussen de gemeente en andere organisaties en weinig bestuurlijke prioriteit van de opeenvolgende colleges voor het ontwikkelen van het buitengebied van de gemeente Rotterdam. Dit en meer concludeert de Rekenkamer Rotterdam in haar rapport ‘gemodder in de polder’.
In oktober 2013 verzocht de gemeenteraad van Rotterdam de Rekenkamer Rotterdam een onderzoek te doen naar de besluitvorming ten aanzien van de gebiedsontwikkeling van de Oranjebuitenpolder en de Bonnenpolder (nu samen de Oranjebonnen), beide gelegen ten oosten van Hoek van Holland. In haar onderzoek concludeert de rekenkamer dat de plannen om de natuur- en recreatieve functie van de polders te versterken niet of nauwelijks zijn gerealiseerd, ondanks dat de planvorming reeds in 1993 (Oranjebuitenpolder) en 2003 (de Bonnenpolder) is gestart. Van de oorspronkelijke plannen is alleen een slibdepot en een startkavel voor het Zuid Hollands Landschap gerealiseerd. Van het plan Oranjebonnen zijn sinds 2013 onder meer een brug en een vispaaiplaats gerealiseerd.
Voor het niet van de grond komen van de gewenste gebiedsontwikkeling zijn verschillende oorzaken. Ten eerste geldt voor beide polders dat de inkomsten en financiering door de (deel)gemeente te optimistisch zijn ingeschat. Zo werd in de plannen voor de Oranjebuitenpolder in 2003 een bijdrage verwacht van twee slibdepots van € 21 mln. Uiteindelijk bleek het slibdepot een kostenpost. Voor de Bonnenpolder werd bijvoorbeeld lang ingezet op landgoederen om de gebiedsontwikkeling te financieren, maar dat zou alleen haalbaar zijn als de grondeigenaren tegen een lage prijs wilden verkopen.
Een tweede oorzaak is het gebrek aan bestuurlijke prioriteit van de opeenvolgende colleges voor de ontwikkeling van de buitengebieden. Hoewel de Oranjebuitenpolder een project van de centrale stad was, maakten wethouders zich niet hard voor problemen die zich in het project voordeden. Op stedelijk niveau werd ook weinig belang gehecht aan de ontwikkeling van de Bonnenpolder, onder meer vanwege het ontbreken van gemeentelijke grondposities.
Hier was het de toenmalige deelgemeente Hoek van Holland die lange tijd de regie op de gebiedsontwikkeling op zich nam, maar zij beschikte formeel niet over de benodigde bevoegdheden en financiële middelen. Door gebrek aan belangstelling voor het gebied, hield de centrale stad zich afzijdig van de problemen in de planontwikkeling.
In het geval van de Oranjebuitenpolder zorgde een moeizame samenwerking tussen de verschillende partners ook voor vertraging in de gebiedsontwikkeling. Tot 2006 werkten de toenmalige ambtelijke diensten dS+V en OBR niet optimaal samen. Met externe partijen (zoals de Stadsregio Rotterdam, het Zuid-Hollands Landschap en de provincie) was er daarnaast veel discussie over de hoogte van de grondprijzen en de verdeling van inrichtingskosten.
De rekenkamer beveelt onder meer aan om de balans tussen middelen en ambities beter te bewaken, meer prioriteit te geven aan de ontwikkeling van buitengebieden en ten behoeve van de Oranjebonnen te investeren in de relatie met private partijen. In zijn reactie onderschrijft het college alle conclusies en neemt het alle aanbevelingen over.