Westlanden 31.01.2014 – De politie maakt soms heftige dingen mee in de alledaagse praktijk zoals deze reanimatie…
‘Tijdens onze lunch krijgen we een melding van een reanimatie in een van de wijken waar ik werk. Het is niet mijn eerste reanimatie en ik weet nu dat het ook niet mijn laatste is. Ik ben samen met een jonge collega in opleiding die nog nooit een reanimatie heeft meegemaakt, dus ik wil hem goed begeleiden. Op weg nemen we nog even de reanimatieprocedure door.
Brandweer en ambulance zijn er al. In de woning is het nogal hectisch en horen we dat de traumahelikopter nog een landingsplek zoekt. Het is gebruikelijk dat wij het medisch personeel van de heli ophalen dus ik moet een besluit nemen: ik naar boven of mijn collega. Hij kent de procedure bij de helikopter niet, dus ik moet hem naar boven sturen. Met tegenzin, want ik weet niet wat hij aan zal treffen. Gelukkig landt de helikopter vlakbij en ben ik snel terug.
In de woning is alom paniek. Ambulancebroeders reanimeren een jong meisje van een jaar of veertien met daaromheen familieleden die gillen, schreeuwen en huilen. Anderen kijken verstomd en een familielid schopt uit pure emotie tegen een deur. Ook voor een oudgediende als ik is dit indrukwekkend; dit gaan we niet redden met z’n tweeën. Ik vraag de meldkamer of ze een extra auto kunnen sturen maar het antwoord is kort: ‘Beste collega, u moet dit alleen doen’.
Ik probeerde orde te scheppen in de gigantische wanorde en instrueer de jonge collega. Eerst halen we de familieleden uit de woonkamer zodat het personeel van de ambulance en de traumahelikopter hun werk kunnen doen. Het is niet makkelijk om familieleden weg te halen bij hun geliefde en in de gang is het nog steeds één grote chaos met schreeuwende en huilende familieleden.
Nogmaals vraag ik de meldkamer om een stel extra handen maar helaas is er niemand beschikbaar. Als ik bij de wachtcommandant van mijn eigen district om assistentie vraag, blijkt ook hij geen mensen over te hebben. En dan voel je je toch even heel alleen.
Ik ga verder in het huis en loop een kamertje binnen waar een gestalte op bed zit. Van afstand lijkt het een grote, kale pop. Ik kom dichterbij en zie dan pas dat het een kind is: een jongetje met tranen in zijn ogen. Ik ga heel even bij hem zitten, want ik moet verder. In de gang loopt een moeder van een van de kinderen en ik roep naar haar of iemand zich over het jongetje kan ontfermen. ‘Ach meneer’, zegt ze, ‘Hij heeft terminaal kanker en merkt het toch niet meer. Laat hem maar zitten’!
Ik ben geschokt en met stomheid geslagen, maar ook verdrietig en misschien wel boos. Ik loop een paar seconden naar buiten, haal op het balkon diep adem en voel een hand op mijn schouder. ‘Kom, ik weet het. Ik heb je nodig’, zegt een van de jongens van de ambulance. Ik neem nog twee teugen zuurstof en loop weer naar binnen. In de woonkamer is iedereen nog volop bezig met het meisje. Het ziet er niet goed uit. Er wordt gevraagd of wij de ambulance klaar willen zetten, zodat die direct weg kan rijden als het meisje erin ligt. De jonge collega krijgt even wat lucht.
Als wij buiten bezig zijn, komen er twee collega’s op de motor aanrijden. Zij zijn zelf gekomen omdat ze op de portofoon aan mijn stem hoorden dat ik hulp nodig had. Ik ben blij als ik ze zie. Het geeft ons iets rust.
Het meisje wordt naar het ziekenhuis gebracht waar ze korte tijd later overlijdt. Ze is veel te jong. Niet veel later overlijdt ook het jongetje aan de gevolgen van zijn ziekte.
Tot op de dag van vandaag staat het kleine jongetje op mijn netvlies gebrand. Het kleine mannetje op het bed met een traan op zijn wang. Soms is het leven erg oneerlijk.
Ik ben na mijn dienst naar een stille plek gereden en heb heel hard staan schelden en daarna staan huilen om de dingen die ik had gezien. Om het meisje van veertien en het jongetje van zes. Rust zacht lieve kinderen!
——————–
Arthur: ‘Ik ben de twee collega’s die ons kwamen ondersteunen tot op de dag van vandaag dankbaar. Ik ben trots op de jonge collega die naast me stond en zich bij z’n eerste reanimatie zo kranig gedroeg. Ik ben ook trots op de mannen en vrouwen van de ambulance en de traumahelikopter die zich, samen met ons, soms door moeilijke situaties moeten heenslaan’.
Over de blogger
Arthur van der Vlies (46) is voormalig politieman met 21 jaar ervaring. Hij werkte bij de surveillancedienst, bereden brigade en was buurtagent en lid van het bedrijfsopvangteam. Nu geeft hij lezingen en advies over de impact van het politiewerk en schrijft voor www.reflectieinblauw.nl. Verder geeft hij advies aan leidinggevenden binnen de politie en is hij gesprekspartner voor diverse politie-eenheden.
Arthur: ‘Ik schrijf blogs en verhalen omdat ik aan burgers en collega’s wil laten zien dat politiemensen in hun werk veel dingen meemaken. Veel leuke dingen maar ze komen ook regelmatig voor dilemma’s te staan. Dilemma’s waar velen niet of nooit over na hoeven te denken. Mijn motto is: politiewerk blijft mensenwerk.’