Westland 16.01.2015 – De fractie LPF Westland heeft het College vragen gesteld over oneerlijke concurrentie Uber.
Ingevolge het bepaalde in artikel 26 van uw “Reglement van Orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de Raad van de gemeente Westland 2013”, beantwoorden zij deze vragen als volgt:
Vraag 1
Is het college met LPF Westland van mening dat deze dienst oneerlijke concurrentie met de (Westlandse) taxiondernemers oplevert en zij hiervan de dupe kunnen worden?
Antwoord 1
Als gemeente gaan we niet over het al dan niet toestaan van taxivervoer, de eisen en verplichtingen waaraan dit vervoer moet voldoen en de daarvoor geldende tarieven. Dit is een bevoegdheid van het Ministerie van I&M. De afweging of Uber de economische positie van de reguliere taxiwereld nadelig beïnvloedt, zal dan ook door het Ministerie van I&M gemaakt moeten worden.
Vraag 2
Is het college bereid om handhavend op te treden en de Inspectie Leefomgeving en Transport te verzoeken om in onze regio controles uit te voeren en bij overtreding handhavend op te treden?
Antwoord 2
De Minister van I&M is van mening dat Uber een vergunning zoals bedoeld in artikel 76 van de Wet personenvervoer 2000 nodig heeft om haar diensten te kunnen verrichten en treedt in dit verband handhavend op. Zie ook de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 8 december 2014. Voor het college ligt hier, zoals bij de beantwoording van vraag 1 aangegeven, geen (handhavings)bevoegdheid.
Wij gaan ervan uit uw vragen met deze brief te hebben beantwoord.
Burgemeester en wethouders van Westland,
de secretaris, de burgemeester,
M. van Beek |
J. van der Tak |