Westland 27.04.2018 – Op 16 maart zijn aan het college vragen gesteld door de fractie LPF Westland over de Taaleis voor de Bijstand.
Ingevolgde artikel 42 van het Reglement van Orde informeren zij u als volgt.
Vraag 1
Is het college met de fractie van LPF Westland eens dat als de bijstandsontvanger geen Nederlands spreekt en geen (aanzienlijke) inspanning levert, de uitkering gekort en uiteindelijk stopgezet dient te worden?
Antwoord 1
Voor het College staat het vast dat als je de Nederlandse taal niet of beperkt beheerst, de kans op werk wordt verkleind. Wij onderschrijven dan ook de overwegingen van de wet Taaleis die vanaf 2016 binnen de Participatiewet van kracht is geworden. Voor iedereen die een uitkering ontvangt op grond van de participatiewet geldt de Wet Taaleis.
Vraag 2
Hoeveel bijstandsontvangers zijn er in de Gemeente Westland die de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn?
Antwoord 2
Bij alle nieuwe aanvragen voor een uitkering wordt de Taalmeter ingezet. Hieruit volgt dan een indicatie om als vervolg hierop een taaltoets af te nemen. Deze taaltoets wordt afgenomen door Mondriaan. Vanaf eind 2016 zijn 220 personen beoordeeld op taalvaardigheid. Bij 16 personen was het taalniveau onvoldoende waardoor taalniveautaaltoetsen zijn afgenomen. Aan de hand van de uitkomsten van deze toets zijn inspanningsverplichtingen opgelegd in de toekenningsbeschikking van de uitkering.
Vraag 3
Op welke wijze geeft de gemeente invulling aan de controle- en sanctiemiddelen die de gemeente ten dienste staan of bijstandsontvangers aan ?
Antwoord 3
Indien blijkt dat iemand de Nederlandse taal niet of beperkt beheerst wordt op basis van de uitkomsten van de taaltoets een plan van aanpak opgesteld. Dit maakt onderdeel uit van het plan van aanpak op re-integratie. Patijnenburg is de uitvoerder van de re-integratie. Tijdens het re-integratie traject wordt bij Patijnenburg ook ingezet op de beheersing van de Nederlandse taal. Hiermee wordt een directe verbinding gemaakt tussen de inspanning om de beheersing van de Nederlandse taal te vergroten en de inspanning die wordt gevraagd om aan het werk te komen.
Voor inburgeringsplichtigen, op grond van de Wet inburgering, geldt overigens dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Een inburgeringsdiploma is voldoende om vrijgesteld te worden van de taaltoets. Wanneer een bijstandsgerechtigde begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de bijstandsgerechtigde, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis.
Vraag 4
Hoeveel en welke maatregelen zijn er sinds 2016 opgelegd (percentage en duur) bij onvoldoende inspanning van de bijstandsontvanger?
Antwoord 4
Er zijn tot nu toe geen maatregelen opgelegd die uitsluitend gericht zijn op de inspanningsverplichting i.k.v. de Wet Taaleis. Doordat de inspanningsverplichting in de uitvoering is verbonden aan de re-integratieverplichting, wordt de inspanning op taal ook in directe relatie beoordeeld met de inspanning op re-integratie. Hiermee wordt ook aangesloten bij de overwegingen bij de wet, namelijk dat het beheersen van de Nederlandse taal de kansen vergroot op het verkrijgen van werk.
Vraag 5
Is het college bekend met de brief van staatssecretaris Van Ark en zo ja, wat heeft het college ondernomen of gaat het ondernemen om een betere uitvoering aan de wet te geven en strikter te handhaven?
Antwoord 5
Wij zijn bekend met de brief van de staatssecretaris. Wij zijn van mening dat de werking van de wet Taaleis wordt versterkt door onze werkwijze waarbij de inspanning tot verbetering van de Nederlandse taal direct is verbonden met het traject gericht op werk. Gedurende het re-integratietraject wordt aandacht besteed aan de Nederlandse taal waardoor kansen op uitstroom naar werk worden vergroot. Wij zien dan ook geen aanleiding om op basis van de brief wijzigingen in de uitvoering door te voeren.