Westlanden 06.05.2020 – Mensen die huishoudelijke hulp, begeleiding, dagbesteding of maaltijdondersteuning verzorgen bij mensen thuis,
komen voortaan in specifieke gevallen ook in aanmerking voor persoonlijke beschermingsmiddelen. Minister Van Rijn voor Medische Zorg heeft dat vandaag besloten. Het gaat om situaties waarbij zorg aan iemand met COVID-19 – of verdenking daarop – niet uitgesteld kan worden.
Voor ondersteuning thuis die verleend wordt volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) – zoals huishoudelijke hulp, begeleiding, dagbesteding en maaltijdondersteuning, in een maatschappelijke opvang en vrouwenopvang – kan veelal worden volstaan met begeleiding op 1,5 meter afstand. Hier zijn geen beschermingsmiddelen nodig.
Ook mogen Wmo-ondersteunende medewerkers alleen werken als ze klachtenvrij zijn en er zeker van zijn dat de gezondheid van de patiënt of cliënt het toelaat om zorg te verlenen. Als COVID-19 bij een cliënt is vastgesteld dan wordt ondersteuning uitgesteld. Maar soms kan zorg niet worden uitgesteld of heeft een medewerker gerede twijfel of de situatie veilig is. In die gevallen kan de medewerker voortaan beschikken over een ‘reservepakket’ aan persoonlijke beschermingsmiddelen.
Minister Van Rijn: “Alle mensen die werken in de zorg – binnen en buiten het ziekenhuis – moeten erop kunnen rekenen dat zij hun werk veilig kunnen doen met gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Natuurlijk alleen als dat echt nodig is, want er is nog steeds een enorme behoefte aan beschermingsmiddelen in de zorg. Het is goed dat medewerkers die Wmo-ondersteuning bieden nu ook bij specifieke situaties kunnen beschikken over een reservepakket aan beschermingsmiddelen. Hiervoor kunnen ze bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen terecht.”
Bij persoonlijke beschermingsmiddelen gaat het om mondmaskers, isolatiejassen/schorten, oogbescherming/brillen en handschoenen.
Beschermingsmiddelen bij zorg buiten het ziekenhuis Het RIVM heeft samen met partijen uit de zorg richtlijnen opgesteld voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen bij zorg buiten het ziekenhuis. De richtlijnen zijn gemaakt op basis van besmettingsrisico’s voor medewerkers en cliënten/patiënten in geval van (verdenking op) COVID-19. Als de specifieke situatie daarom vraagt, kunnen zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd afwijken van deze richtlijnen en persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken. Tegelijkertijd geldt dat het algemeen preventief gebruik niet nodig is en vooral de schaarste vergroot.
Medewerkers die ervaren dat ze onvoldoende bescherming hebben in hun werk gaan in gesprek met hun werkgever. Werkgevers moeten zich namelijk maximaal inspannen om de besmettingsrisico’s – volgens de richtlijnen – te beperken. Dat betekent dat ze ook voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar moeten stellen, via reguliere kanalen of via de aanvraag bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH).