Nederland 13.02.2021 – ‘Op een koude winterdag rijden we door een landelijk buitengebied als we een vrouw langs de kant van de weg zien staan.
Met paniekerige armbewegingen probeert ze onze aandacht te trekken. ‘Snel, kom snel, er ligt een kind in het water!’
Zo snel als we kunnen rennen we naar een verderop gelegen sluisje. Aan de achterkant stroomt het water zo snel over de klep van het sluisje dat er een schuimlaag van een halve meter dik is ontstaan. In die schuimlaag zie ik hem ineens. We kijken opnieuw, maar het kind is weer verdwenen. Alleen de rondtollende bal in de schuimlaag verraadt het ergste. Plotseling zie ik naast de bal een klein hoofdje dat net als de bal, af en toe weer in het schuim verdwijnt.
Ik schat in dat ik minstens tien meter moet zwemmen om bij het kind te komen. In een snelle beweging doe ik de uniformjas uit en smijt mijn koppel met pistool op de grond. Ik spring in het water en verwacht kopje onder te gaan, maar het water is hier maar kniediep. Zo snel als ik kan waad ik naar de schuimlaag. Ik wil hem pakken, maar zie geen hoofdje meer en ook geen bal. Er is alleen maar vies schuim. Ik doe nog een stap naar voren en plots is de bodem weg onder mijn voeten, zodat ik onder water verdwijn. Ik ontdek ineens dat zwemmen in sterk bruisend water heel moeilijk gaat. Als ik happend naar adem weer boven kom, kijk ik opnieuw om me heen en zie de vrouw en mijn collega op de kant staan. Uit de blik van mijn collega maak ik op dat hij kennelijk ook niets meer kan ontdekken wat op een kind lijkt. Plotseling botst er onder water iets tegen me aan. In een reflex grijp ik het vast en houd een bos haar in mijn handen, dat vast zit aan een hoofdje.
Ik klauter met veel moeite uit de diepere geul en til het kind op. Het is niet ouder dan een jaar of vijf en heeft lang blond haar dat aan zijn witte gezichtje plakt. Hij hangt slap in mijn armen en ik vrees het ergste. Door het ondiepe water ben ik in een flits met hem aan de kant. Ik leg hem op de grond met zijn hoofdje op mijn uniformjas. Net als ik wil beginnen met reanimeren kotst hij mijn hele jas onder en begint te krijsen. Wat een opluchting. De ambulance is er inmiddels ook, evenals de moeder van het jongetje. Mijn taak zit er op, eerst maar naar huis om die koude, vieze kleren om te wisselen.
Door allerlei omstandigheden spreek ik daarna nooit de moeder van het jongetje meer en langzaamaan vergeet ik het voorval bijna. Ik verbaasde me er wel over dat er weinig emoties bij mij aan te pas kwamen. Ik handelde gewoon.
Tot ik jaren later bij een winkelcentrum op iemand sta te wachten. Ineens zie ik een vrouw met een jongetje van een jaar of tien. De vrouw duwt de jongen met “zachte hand “ in mijn richting. Kennelijk moet hij me iets vertellen. ‘U heeft mij lang geleden uit het water gehaald, toch?’ Ik voel de tranen in mijn ooghoeken opwellen en probeer me groot te houden. Dus toch emoties. Nu ik dit stukje schrijf voel ik de tranen opnieuw….gelukkig ik ben toch gewoon een mens.’
Reageren
Wilt u op dit politieverhaal reageren? Vul het reactieformulier hier in. Uw reactie gaat naar de auteur, die eventueel contact met u opneemt.