‘s-Gravenhage 17.01.2024 – De Nederlandse Staat is niet aansprakelijk voor de financiële schade die vier zzp-ers hebben geleden door maatregelen die werden ingevoerd tijdens de coronapandemie.
Dat volgt uit een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vier vinden dat de Nederlandse Staat ze ongelijk behandelde ten opzichte van werknemers in loondienst. Maar de rechtbank wijst de vorderingen van de vier zzp-ers af.
Coronapandemie
In maart 2020 werd Nederland getroffen door de coronapandemie. Vanaf medio die maand voerde de overheid een gedeeltelijke lockdown in. Door deze maatregelen is een groot deel van de bedrijvigheid in Nederland voor kortere of langere tijd stil komen te liggen. Dit leidde tot omzetverlies bij bedrijven en zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). De Staat heeft een pakket aan steunmaatregelen ingevoerd om de gevolgen van de covid-maatregelen te compenseren. Een van die maatregelen was de NOW-regeling (NOW): die een tegemoetkoming bood voor loonkosten voor werkgevers met personeel, op voorwaarde dat werknemers in dienst werden gehouden. Ook de TOZO-regeling werd ingevoerd: deze regeling bood (onder meer) zzp-ers een tegemoetkoming voor gederfde omzet tot bijstandsniveau.
In deze zaak draait het om vier zzp-ers die na de invoering van covid-maatregelen hun inkomsten voor een groot deel zagen wegvallen. Een van die zzp-ers is werkzaam als fotograaf, drie anderen werken als zelfstandig musicus of acteur. De vier vinden de covid-maatregelen wel rechtmatig, maar vinden dat de Staat onjuiste en niet-evenredige keuzes heeft gemaakt bij het invoeren van de NOW en TOZO. Hoewel voor zowel werknemers in loondienst als zzp-ers arbeid wegviel, werden zzp-ers daarvoor in geringere mate gecompenseerd, stellen ze. Via deze bodemprocedure bij de civiele rechter willen ze dat vast komt te staan dat de Staat een ongerechtvaardigd onderscheid heeft gemaakt. Ze vinden dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die zij daardoor lijden.
Oordeel rechtbank
De rechtbank wijst de vorderingen van de vier zzp-ers af. De Staat had een ruime beoordelingsvrijheid bij het treffen van het pakket aan steunmaatregelen, oordeelt de rechtbank. Het ging hier om een politieke keuze die onder urgente omstandigheden moest worden gemaakt. De rechter dient zich daarbij terughoudend op te stellen. Voor zover werknemers in loondienst en zzp-ers al met elkaar vergelijkbaar zijn, heeft de Staat voor het onderscheid waar het hier om gaat een objectieve en redelijke rechtvaardiging gegeven.
De positie van zzp-ers was namelijk ook voordat de pandemie uitbrak heel anders dan die van werknemers. Zzp-ers hadden een sociaal vangnet, waarop zij konden terugvallen als hun inkomen onder bijstandsniveau kwam. Werknemers hadden recht op doorbetaling tot hun salarisniveau. Mede ook gelet op het korte tijdsbestek waarin de steunpakketten moesten worden vastgesteld, heeft de Staat deze uit de reeds bestaande, wettelijke sociale structuren en systemen voortvloeiende verschillen in uitgangspositie tussen werkenden en zzp-ers als uitgangspunt mogen nemen bij het vaststellen van de steunmaatregelen.