Westlanden 18.01.2025 – Het beroep dierenarts staat onder druk, zo concludeert de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD).
De KNMvD deed onderzoek naar vitaliteit, taakeisen, hulpbronnen, sociale veiligheid, personeelsbeleid, werk-privébalans, de dierenarts zelf, gevolgen van werkdruk en werkstress, en naar intern en extern ongewenst gedrag. De resultaten zijn vergeleken met medewerkers uit verschillende branches en met ‘medische specialisten’. 1161 dierenartsen vulden de monitor in.
Vitaliteit
Als het gaat om vitaliteit zien we telkens ongunstige scores voor gezelschapsdierenpractici, werknemers en jonge dierenartsen. Werkgevers, landbouwhuisdierenpractici en oudere dierenartsen laten betere scores zien. Alle categorieën respondenten scoren rood tot dieprood als het gaat om herstel na het werk en afstand nemen. Dit is met name zorgelijk omdat dit risicofactoren zijn voor verzuim en uitval. Ook de scores op het gebied van energie tijdens het werk zijn rood voor de gezelschapsdierenpraktijk en werken buiten de praktijk.
Taakeisen
De werkdruk onder dierenartsen is hoog, als we kijken naar ervaren werktempo en werkhoeveelheid. In de praktijk is ook de lichamelijke belasting hoog. Het werk wordt over het algemeen complex gevonden, zowel binnen als buiten de praktijk. Veel dierenartsen ervaren problemen met de werkzaamheden. Dit kan duiden op tegenstrijdige opdrachten, de wens het werk graag anders te doen, of op conflicten met de leidinggevende. Dit is zorgwekkend omdat problemen met de werkzaamheden aanleiding zouden moeten geven direct verbetermaatregelen te nemen. De organisatie van het werk wordt daarentegen als relatief goed beoordeeld, behalve buiten de praktijk.
Hulpbronnen
Dierenartsen beoordelen hun werk over het algemeen als afwisselend. Met de autonomie is het overwegend goed gesteld, behalve bij gezelschapsdierenpractici, werknemers en jonge dierenartsen. De leermogelijkheden worden groen gescoord. Wat betreft duidelijkheid in de werkzaamheden scoren werknemers en niet-praktiserende dierenartsen slechter. Inspraak laat bij werknemers te wensen over.
Sociale veiligheid
De beoordeling van de sociale veiligheid is ronduit zorgwekkend. Bij de relatie met de leidinggevende staan alle pijlen op rood (behalve bij de werkgevers), dat wil zeggen zowel binnen als buiten de praktijk. Er zijn geen grote uitschieters, alleen een variatie van slecht of slechter. Hetzelfde geldt voor de relatie met de collega’s. Daarop scoren alleen werkgevers, landbouwhuisdierenpractici en oudere dierenartsen vergelijkbaar met de totale beroepsbevolking. In alle andere categorieën wordt de relatie met de collega’s slechter beoordeeld.
Personeelsbeleid
Dierenartsen scoren slechter dan de totale beroepsbevolking op werk- en rusttijden, vooral in de gezelschapsdieren- en paardenpraktijk. Ook hier weer een stapeling van slechte scores bij werknemers en jonge dierenartsen. Buiten de praktijk is het beter gesteld met de werk- en rusttijden. Over de loopbaanmogelijkheden en toekomstzekerheid leven minder zorgen. Wat betreft de beloning als maat voor waardering voor het werk, beschikken we helaas niet over een benchmark.
Werk-privé balans
Dierenartsen geven aan weinig tijd te hebben voor hun privéleven. De scores zijn zorgelijk rood over de hele breedte, zowel buiten als binnen de praktijk. Paardenartsen spannen de kroon. Ook de scores voor energie voor het privéleven zijn dieprood. En de druk om te reageren op werkberichten buiten werktijd is hoog tot zeer hoog. In bepaalde categorieën respondenten zijn er ook zorgen over de financiële situatie.
De dierenarts zelf
Dierenartsen scoren gemiddeld hoger of vergelijkbaar op actief leren dan de totale beroepsbevolking, met gunstige scores bij de paardenpractici en buiten de praktijk. Alleen bij de gezelschapsdierenpractici zijn de scores juist rood. De scores op initiatief in het werk zijn over het algemeen goed.
Gevolgen van werkdruk en werkstress
De gevolgen van werkdruk en werkstress zijn groot. Rode tot zeer rode scores voor verzuim en minder functioneren. Veel dierenartsen geven aan het plezier in het werk verloren te zijn om die reden. Ook hier weer extra ongunstige scores bij gezelschapsdierenpractici, werknemers en jonge dierenartsen. Dierenartsen overwegen ook veel vaker dan de totale beroepsbevolking om hierom van baan te veranderen.
Ongewenst gedrag (intern)
De scores met betrekking tot intern ongewenst gedrag laten een droevig en zorgwekkend beeld zien. Slecht, slechter of slechts zijn de scores op intimidatie, pesten en discriminatie. De gevolgen voor inzetbaarheid, stress en plezier in het werk zijn groot, vooral voor werknemers en jonge dierenartsen.
Ongewenst gedrag (extern)
Ook slechte scores als het gaat om extern ongewenst gedrag, met uitschieters in de gezelschapsdierenpraktijk, bij werknemers en jonge dierenartsen. Het gaat hierbij vooral om verbale agressie en in iets mindere mate om persoonlijke bedreiging. De gevolgen voor de inzetbaarheid, stress en plezier in het werk zijn groot. Dierenartsen ervaren veel stress vanwege extern ongewenst gedrag en geven aan om die reden het plezier in het werk te verliezen.
“De resultaten van dit onderzoek liegen er niet om. Alleen samen kunnen we de grote uitdaging aan die voor ons ligt. Alle hens aan dek,” aldus Sophie Deleu, voorzitter KNMvD.